Terug

Uit de geschiedenis van Holsbeek: Daar zijn de tienden!

Met de hulp van de "tiendehebbers" werd rond 1750 de pastorij van Holsbeek gebouwd. Een vorige keer (zie mededeling 44) legden we uit wat tienden zijn. Het bleek te gaan om een belasting van 10 % op de opbrengst in graan (grote tienden), veldvruchten en vee (kleine tienden) en uit nieuw ontgonnen gronden (nieuwe tienden). De tienden stammen uit de Karolingische tijd en waren aanvankelijk bestemd voor de kerk, de pastoor en de armen, maar al gauw kwamen ze in handen van de machthebbers van de streek.

In Holsbeek was dat niet anders. Al vóór het jaar 1000 waren ze in bezit van de graven van Leuven, die ze echter zouden bestemmen voor een prestigieus doel. Lambert I met de Baard (+1015) stichtte in Leuven het Sint-Pieterskapittel en bestemde de tienden van Holsbeek (en van enkele andere dorpen) voor het hoofd van het kapittel, de zogenaamde proost. Die proost was in het middeleeuwse Leuven een grand seigneur, meestal een telg van de grafelijke dynastie. Sedert de stichting van de universiteit (in 1426) was de proost bovendien de kanselier of de man die de diploma's uitreikt. Na de gekozen rector was hij de hoogste dignitaris van de universiteit.

De proost beschouwde echter zijn functie vooral als een eretitel, trok de inkomsten op en verbleef liever in hogere sferen. In de praktijk werd hij vervangen door de vice-kanselier, namelijk de kapitteldeken, bijna altijd een professor in de theologie. Zo was Adrianus Florenszoon van Utrecht (+1526), de latere paus Hadrianus VI en stichter van het Pauscollege, deken van het Sint-Pieterskapittel. Dat is niet zonder belang, omdat aan de tienden van Holsbeek ook de benoeming van de pastoor verbonden was. Dat recht zou de proost (of zijn plaatsvervanger) uitoefenen tot aan de Franse Revolutie. Toen werden de tienden afgeschaft.

De opbrengst van de tienden (grote én kleine) is niet bekend, maar het ging ongetwijfeld om een aanzienlijke som. Een deel van de kleine tienden bleef in handen van de pastoor. In 1444 had dit overschot toch nog een waarde van jaarlijks 90 Peters. Dat was een riant inkomen, als men bedenkt dat van die som zeker zes studenten toen een jaar konden leven en studeren. In hetzelfde jaar 1444 werd dit inkomen echter op bevel van de paus voor eeuwig overgedragen aan het Sint-Pieterskapittel (samen met inkomsten uit andere parochies). Met dat geld werden een aantal nieuwe kanunnik - zitjes gespijsd, die bestemd waren voor diverse professoren. Het maneuver was bedacht en gefinancierd door de stad Leuven, die niet langer al die vervelende en dure wedden van professoren wilden betalen. Dat de pastoor van Holsbeek (en de pastoors van vele andere dorpen) daarmee in financiële problemen kwamen, was wel het minste van hun zorgen. De stad was wel zo vriendelijk om de zittende pastoors een lijfrente uit te betalen, die overeenkwam met hun vroegere inkomsten. Zo kennen we niet enkel het bedrag, maar ook de naam van de pastoor. Het ging om Willem van Holsbeek.

De latere pastoors zouden toch weten te overleven, vooral met behulp van de nieuwe tienden of de opbrengst van nieuw ontgonnen landerijen. In 1788 - kort vóór de Franse Revolutie - trok de pastoor van Holsbeek 585 gulden uit de "novaele thiende" (nieuwe tiende). Bovendien moesten de andere tiendeheffers in de 18de eeuw jaarlijks een billijk deel van hun inkomsten afdragen aan de pastoor. Zoals te verwachten, ging het om de proost van Sint-Pieter (184 gulden) en de kapittelheren (36 gulden). Samengeteld, betrok de pastoor dus 805 gulden uit tienden, dat is ruim 80 % van zijn totale inkomsten (993 gulden). De resterende 20 % betrok de brave man uit landerijen, renten en pachten, meestal onder voorwaarde van misvieringen en andere verplichtingen.

Nu kennen we dus de tiendeheffers, die de pastorij hebben helpen betalen. Het gaat in de eerste plaats om de proost van het Sint-Pieterskapittel in Leuven, verder de kapittelheren en tenslotte de pastoor van Holsbeek. Van de andere kant hebben de dorpelingen gedurende vele eeuwen bijna één tiende van hun zweet, bloed en tranen opgeofferd tot meerdere eer en glorie van de Leuvense universiteit. Dat verdient vroeg of laat wel eens een dankbetuiging.



Edward de Maesschalck
Terug